AFGHANISTAN
OPERATION ENDURING
FREEDOM
Duur: april 2005 -
augustus 2006
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Koninklijke Marine, Koninklijke
Luchtmacht, Koninklijke Marechaussee
Aantal militairen: 320
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
Op 11 september 2001
werd de wereld opgeschrikt door terroristische aanvallen op de
Verenigde Staten. De aanvallen, uitgevoerd met gekaapte passagiersvliegtuigen,
waren gericht tegen het World Trade Center in New York en het
Pentagon in Washington. De aanslagen bleken het werk van het Al
Quaida netwerk dat geleid werd door Osama Bin Laden. De internationale
gemeenschap besloot de strijd tegen het internationaal terrorisme
aan te gaan. De terroristische aanslagen in de Verenigde Staten
(VS) van 11 september 2001 werden door de internationale gemeenschap
beschouwd als een gewapende aanval waartegen, op grond van artikel
51 van het VN-Handvest, de VS het recht op zelfverdediging toekwam.
De VN-Veiligheidsraad bevestigde dit in resolutie 1368 (d.d. 12
september 2001). Ook het besluit van de Noord Atlantische Raad
van de NAVO (12 september 2001) om artikel 5 van het Verdrag van
Washington van toepassing te verklaren, vloeide voort uit datzelfde
uitgangspunt. Na de aanslagen van 11 september 2001 werden de
aanwijzingen steeds sterker dat Al Qa·ida hiervoor verantwoordelijk
was. Nadat de Taliban in Afghanistan (die steun verleende aan
Al Qa·ida in Afghanistan in de vorm van trainingskampen)
wederom niet was ingegaan op de eisen zoals deze waren vastgelegd
in VN Veiligheidsraad resoluties 1368 en 1373 (d.d. 28 september
2001) initieerden de VS Operatie Enduring Freedom. Deze operatie,
waarbij een groot aantal landen zich aansloot, richt zich tegen
militaire installaties van de Taliban en trainingskampen van Al
Qa·ida in Afghanistan. Nederland verklaarde, op verzoek
van de VS, bereid te zijn militaire bijdragen te willen leveren
aan deze operatie. Na de veroordeling van de internationale gemeenschap
van de aanslagen van 11 september 2001 en nadat Al Qa·ida
niet was ingegaan op de eisen van de VS, was militaire actie,
gegeven de omstandigheden, het meest aangewezen middel om Al Qa·ida
en de Taliban te bestrijden. Op grond van deze overweging besloot
Nederland met militaire middelen deel te nemen aan OEF. Desondanks
was het voor Nederland belangrijk dat naast militaire acties,
de aan OEF gerelateerde strijd tegen het internationale terrorisme,
ook op andere fronten werd gestreden. Om die reden maakte Nederland
er zich in internationaal verband sterk voor dat ook andere middelen
werden ingezet, zoals het tegengaan van de financiering van terrorisme,
de preventie, opsporing en bestraffing van terrorisme en deintensivering
van de samenwerking tussen de diverse betrokken instanties.
Aanloop naar de
missie
De VS hebben Nederland
al in mei 2002 gevraagd om met SF een bijdrage aan OEF te leveren.
Dit verzoek heeft destijds niet geleid tot een voorstel aan de
ministerraad. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 november
2003 (Kamerstuk 27 925 nr.105). Op 26 november 2004 hebben de
VS een verzoek voor een Nederlandse bijdrage van SF aan OEF schriftelijk
bevestigd. Daarin werd verzocht om een SF-bijdrage vanaf maart
2005. Bij het nemen van dit besluit heeft de regering de procedure
voor speciale operaties gevolgd, zoals die is beschreven in de
brief aan de Kamer van 23 augustus 2000 (Kamerstuk 26 800 X nr.
46). Op 20 december 2004 heeft de Ministeriële Kerngroep
voor speciale operaties het principebesluit genomen om met een
SF-taakgroep, ondersteund door helikopters, deel te nemen aan
OEF. Door dit principebesluit werd het mogelijk de noodzakelijke
aanvullende informatie bij de VS te verkrijgen. Deze informatie
was nodig voor definitieve besluitvorming. De aanvullende informatie
werd in januari 2005 verkregen tijdens een bezoek van een Nederlandse
delegatie aan het Amerikaanse Central Command in Tampa (Florida)
en een verkenningsmissie in Afghanistan. Daarop heeft de Ministeriële
Kerngroep op 14 februari 2005 het definitieve besluit genomen.
De Kamer werd hierover geïnformeerd met de brief van 25 februari
2005 (Kamerstuk 27 925 nr. 159). In februari 2005 is door de regering
besloten om een SF-taakgroep van ongeveer 250 militairen, opgebouwd
uit een grondcomponent van ongeveer 165 militairen en een luchtcomponent
van ongeveer 85 militairen en vier Chinookhelikopters (waarvan
één helikopter als logistieke reserve), ter beschikking
te stellen voor OEF. OEF, waaraan een coalitie van de VS en verschillende
andere landen deelneemt, is van groot belang in de strijd tegen
het internationale terrorisme en het streven van de internationale
gemeenschap om de stabiliteit van Afghanistan te bevorderen. De
internationale gemeenschap was eensgezind dat Afghanistan nooit
meer een vrijplaats mocht zijn voor terreurnetwerken als Al Qa'ida
en Taliban. De veiligheidssituatie in Afghanistan was in 2004
nog steeds slecht, vooral in de zuidelijke en oostelijke provincies
langs de grens met Pakistan. Dit maakte een extra inspanning van
de internationale gemeenschap noodzakelijk. De verslechterde veiligheidssituatie
was een gevolg van een combinatie van het optreden van de OMF,
machtsmisbruik door regionale en lokale overheden, spanningen
tussen diverse stammen en clans, en criminele activiteiten. De
(destijds) voortdurende slechte veiligheidssituatie in het zuiden
van Afghanistan die vooruitgang in de weg stond, leidde tot de
behoefte aan inzet van SF-eenheden in coalitieverband, en leidde
tot het regeringsbesluit om met een Nederlandse SF-taakgroep aan
OEF deel te nemen.
Mandaat
De inzet van de Nederlandse
SF in het kader van OEF was gebaseerd op artikel 51 van het VN-handvest,
dat het recht op individuele en collectieve zelfverdediging erkent
in geval van een gewapende aanval. De terroristische aanslagen
in de VS van 11 september 2001 werden door de internationale gemeenschap
beschouwd als een gewapende aanval waartegen de VS het recht op
zelfverdediging toekwam zoals neergelegd in dit artikel 51. De
VN-veiligheidsraad heeft het inherente recht op zelfverdediging
op 12 september 2001 in resolutie 1368 bevestigd. Het besluit
van de Noord-Atlantische Raad van 12 september 2001 om artikel
5 van het Verdrag van Washington van toepassing te verklaren,
vloeit eveneens voort uit artikel 51 van het VN-Handvest, en laat
zien dat alle NAVO-lidstaten de aanslagen van 11 september 2001
zagen als een geval dat een beroep op zelfverdediging mogelijk
maakte. Conform dit artikel heeft de VS op 7 oktober 2001 aan
de Veiligheidsraad gemeld welke tegenmaatregelen zij ondernamen:
op die dag begonnen de militaire acties in Afghanistan tegen het
Taliban-regime. Onder leiding van de VS werd een brede coalitie
gevormd om op collectieve wijze uitvoering te geven aan het recht
op zelfverdediging. Andere landen die in het kader van het in
artikel 51 erkende recht op collectieve zelfverdediging deelnamen
aan deze coalitie hebben evenals de VS hierover gerapporteerd
aan de Veiligheidsraad. Nederland heeft dit gedaan op 6 december
2001. Deze internationale coalitie, waarvan ook Nederland deel
uitmaakte, was verwikkeld in een gewapend conflict. De gevechtshandelingen
waren niet gericht tegen Afghanistan of de bevolking van Afghanistan,
maar tegen groeperingen die verantwoordelijk waren voor, of medeplichtig
aan de aanslagen van 11 september 2001: Al Qa'ida en de Taliban.
De Nederlandse militaire bijdrage aan OEF was een direct gevolg
van de aanslagen op de VS, en gekoppeld aan de strijd tegen Al
Qa'ida en de Taliban. Gedurende de evaluatieperiode bleef, conform
artikel 51 van het VN-Handvest, op basis van de gewapende aanval
op de VS van 11 september 2001 het recht op zelfverdediging bestaan
om een aantal redenen.
· Er was sprake van een reële dreiging van voortgezette
of hernieuwde grensoverschrijdende gewapende aanvallen vanuit
bases van Al Qa'ida en de Taliban in Afghanistan.
· Er bestonden geen redelijke alternatieve middelen of
mogelijkheden om deze dreiging adequaat weerstand te bieden (vereiste
van noodzakelijkheid).
· Er werd met gerichte en qua aard, omvang en intensiteit
gepaste middelen opgetreden (eis van proportionaliteit).
· De Veiligheidsraad heeft niet besloten zelf maatregelen
te nemen tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
Financiën
De additionele uitgaven
voor de SF-missie in OEF waren geraamd op € 30 miljoen. De
realisatie is momenteel ruim € 22 miljoen. Hierbij dient
te worden opgemerkt dat nog niet alle kosten, waaronder onderhoudskosten,
zijn verwerkt. De laatste betalingen zijn in 2007 gedaan. Het
budget van € 30 miljoen is niet overschreden.
Juridische aspecten
Rules
of Engagement
De operatie had, als
gevolg van zowel de juridische grondslag als de wijze waarop zij
werd uitgevoerd, de status van een gewapend conflict. Dit had
onder meer tot gevolg dat het humanitair oorlogsrecht integraal
op deze operatie van toepassing was. Zowel de ruimte die de status
van een gewapend conflict bood, als de beperkingen die het humanitair
oorlogsrecht oplegt aan de wijze van oorlogvoering, hebben hun
weerslag gehad op de Rules of Engagement (ROE) en de daarvan afgeleide
instructiekaart geweldgebruik. Deze waren zeer robuust, maar gaven
tevens duidelijk de grenzen van het optreden aan. Zoals gebruikelijk
bij deelname aan OEF heeft Nederland de ROE voor de Nederlandse
militairen zelf vastgesteld en ter beschikking gesteld aan de
andere coalitiepartners.
Gevangenen
Omdat OEF een gewapend
conflict is, dienen eventueel gevangengenomen combattanten van
de tegenpartij als krijgsgevangene te worden aangemerkt. Eventueel
gevangengenomen burgers, waaronder criminelen, genieten een dergelijke
status niet, maar genieten in plaats daarvan andere garanties
vastgesteld in het internationale recht (waaronder het humanitair
oorlogsrecht). Omdat het onderscheid tussen combattanten en burgers
in OEF niet altijd direct ter plaatse kan worden vastgesteld,
is opgedragen alle eventueel gevangengenomen personen tenminste
een bescherming conform de status van krijgsgevangene te geven.
Alleen indien direct zou kunnen worden vastgesteld dat de betreffende
persoon geen combattant was, zou worden overgegaan tot zo spoedig
mogelijke overdracht aan de lokale autoriteiten. Nederlandse militairen
hebben zelf geen combattanten van de tegenpartij gevangengenomen.
Wel zijn Nederlandse militairen betrokken geweest bij acties die
hebben geleid tot aanhoudingen door andere coalitiepartijen. Het
ging hier om in totaal vijf incidenten, waarover de Kamer op 21
maart 2006 werd geïnformeerd.
- Op 7 januari 2006
heeft een SF-patrouille een voertuig met drie inzittenden laten
stoppen. Deze personen zijn gearresteerd door Amerikaanse troepen,
en later overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten.
- Op 9 januari 2006 werden door de Afghaanse politie drie personen
gearresteerd. Zij zijn later weer vrijgelaten.
- Op 18 januari 2006 heeft een SF-patrouille een auto met vijf
inzittenden laten stoppen. Deze personen zijn door Amerikaanse
troepen gearresteerd en vervolgens naar de gevangenis van Bagram
overgebracht.
- Op 21 januari 2006 werd een persoon gedood en raakten twee personen
gewond tijdens een vuurgevecht met Nederlandse militairen. De
twee gewonden, alsmede vier andere personen, werden door Amerikaanse
troepen gearresteerd en naar de gevangenis van Bagram overgebracht.
- Op 8 februari 2006 trof een SF-patrouille een vastgelopen voertuig
met vier inzittenden aan. Zij werden door Amerikaanse troepen
gearresteerd. Drie van hen werden na enige tijd vrijgelaten, de
vierde is overgebracht naar de gevangenis van Bagram.
Zoals gesteld in antwoord
op Kamervragen acht de regering het niet zinvol gegevens te achterhalen
over een klein deel van de personen die door de VS zijn gedetineerd,
enkel omdat Nederlandse militairen bij hun arrestatie aanwezig
zijn geweest (Handelingen TK 2005-2006, aanhangsel 1530).
Artikel 71 wetboek
van militair strafrecht
De besluitvorming over
deelname aan OEF met Nederlandse SF-eenheden vond plaats terwijl
het hoger beroep in de zaak Eric O. nog diende. Omdat het Hof
te Arnhem nog geen uitspraak had gedaan maar de zaak betrekking
had op de rechtszekerheid van uitgezonden militairen, is besloten
de uitzonderlijke maatregel te nemen om op grond van artikel 71
van het Wetboek van militair strafrecht voor de SF-missie de "tijd
van oorlog" van kracht te verklaren. Deze maatregel was in
dit geval ook mogelijk, omdat OEF een gewapend conflict is. Het
stelsel omtrent de "tijd van oorlog" in het Wetboek
van militair strafrecht bestaat uit een tweetal bepalingen aangaande
het afkondigen van de bijzondere omstandigheden, een strafuitsluitingsgrond
en enkele strafverzwaringen in specifieke delictsbepalingen.
Wat betreft de afkondiging van de "tijd van oorlog"
zijn de regels omtrent de verklaring dienaangaande opgenomen in
artikel 71. Het daaropvolgende artikel 71a bepaalt echter dat
de rechter de feitelijke omstandigheden moet toetsen bij strafzaken
waarin de "tijd van oorlog" een rol speelt, ten voordele
of ten nadele van de verdachte. Om deze reden is het stelsel alleen
toepasbaar indien ook feitelijk sprake is van een oorlog of gewapend
conflict. Deze "beperking" in de toepasbaarheid komt
ook tot uitdrukking in de strafuitsluitingsgrond, opgenomen in
artikel 38 van het Wetboek van militair strafrecht, waarin wordt
aangegeven dat de militair die in tijd van oorlog een feit begaat
geoorloofd door het oorlogsrecht, daarvoor niet strafbaar is.
Daarbij dient de militair zich uiteraard te houden aan de grenzen
van zijn bevoegdheid, zoals de geldende operatieorders, enz..
Aangezien het oorlogsrecht alleen van kracht is tijdens een oorlog
of een gewapend conflict, kan dit recht dan ook alleen in die
omstandigheden een feit "oorloven" en heeft artikel
38 geen werking bij ongefundeerd gebruik van artikel 71. De strafverzwaringen
zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat bepaalde delicten, zoals
vormen van plichtsverzuim, grote nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de operatie of voor medemilitairen tijdens de "tijd
van oorlog". Tijdens het van kracht verklaren van de "tijd
van oorlog" voor de Nederlandse SF-eenheden is terdege rekening
gehouden met het feit dat ook de strafverzwaringen daarmee van
toepassing zouden kunnen zijn bij een eventuele vervolging. Gelet
op de bijzondere aard en omstandigheden van de operatie werd dit
gevolg echter als gepast beschouwd. De bruikbaarheid van artikel
71 is, zoals hierboven gesteld, beperkt tot gevallen van gewapend
conflict. Daardoor is het stelsel van "tijd van oorlog"
voor alle overige operaties waaraan Nederland thans deelneemt
niet toepasbaar. Met de aangekondigde wijziging van artikel 38,
waarbij "tijd van oorlog" wordt aangevuld met "gewapend
conflict", zal bovendien een aparte verklaring in de toekomst
niet meer nodig zijn om artikel 38 in voorkomend geval van toepassing
te laten worden. Tijdens de inzet van Nederlandse SF-eenheden
in OEF hoefde geen gebruik te worden gemaakt van de strafuitsluitingsgrond,
noch van de strafverzwaringen. Overigens zorgen de verduidelijkingen
ten aanzien van de juridische status van de ROE en de geweldsinstructies
ervoor, evenals de steeds verder verbeterende samenwerking tussen
Defensie en het Openbaar Ministerie (OM) zoals ook gememoreerd
in het rapport van de commissie-Borghouts dat de Kamer op 31 augustus
jl. is toegezonden (Kamerstuk 30 300 X nr. 136), dat het gebruik
van bijzondere middelen als artikel 71 beperkt blijft tot een
hoge uitzondering.
Relatie met Openbaar
Ministerie
De verhoudingen met
het OM en de Koninklijke marechaussee waren goed, zowel in de
aanloop naar als tijdens de uitvoering van de missie. Tijdens
het enige incident waarbij sprake was van een mogelijk strafrechtelijk
onderzoek werd de Koninklijke marechaussee door de commandant
direct betrokken en is telefonisch contact met het OM op zeer
korte termijn tot stand gekomen. Door de goede contacten en open
wisseling van standpunten en informatie heeft het OM vervolgens
in korte tijd een afgewogen vervolgbeslissing kunnen nemen, dat
in dit geval leidde tot een besluit geen strafrechtelijk onderzoek
of vervolging in te stellen.
Militair-operationele
aspecten
In dit hoofdstuk worden
de meest relevante militair-operationele aspecten van de missie
van de Nederlandse SF-taakgroep in OEF belicht. Gelet op de strikte
geheimhouding die met speciale operaties gepaard gaat, ook achteraf,
worden zoals eerder gesteld de verschillende aandachtsgebieden
in algemene termen behandeld. Het uitgangspunt is dat de effectiviteit
van het optreden van SF tijdens lopende en toekomstige speciale
operaties niet mag worden geschaad, en dat de veiligheid van het
personeel dat betrokken is bij speciale operaties niet in het
geding mag komen.
Aansturing van de
Special Forces-missie
In de dagelijkse praktijk
werd de Nederlandse SF-taakgroep rechtstreeks aangestuurd door
de Directie Operaties (DOPS). De DOPS beschikt hiertoe over een
Afdeling Joint Speciale Operaties (JSO). In operationele zin was
de Nederlandse SF-taakgroep ondergebracht bij het Amerikaanse
hoofdkwartier voor speciale operaties in Bagram, de zogeheten
Combined Joint Special Operations Task Force Afghanistan (CJSOTF-A).
Binnen deze CJSOTF was voor de duur van de missie een Nederlands
liaisonteam en een Nederlandse SF-officier in de hoedanigheid
van Red Card Holder (RCH) gestationeerd. Bovendien had Nederland
al eerder een liaisonteam geplaatst bij het Amerikaanse Central
Command in Tampa (Florida). De wijze van rechtstreekse nationale
aansturing van de SF-missie door de DOPS is effectief gebleken.
Door de korte lijnen en de beschikbare (beveiligde) verbindingsmiddelen
kon adequaat op situaties in het operatiegebied worden ingespeeld.
Het Nederlandse Contingentscommando (Contco) in Kabul vervulde
vanwege de aard van de missie uitsluitend een administratieve
rol.
Samenstelling Nederlandse
Special Forces-taakgroep
De Nederlandse SF-taakgroep
was opgebouwd uit een landcomponent en een luchttransportcomponent.
De landcomponent omvatte 165 militairen, voor het grootste deel
afkomstig van het Korps Commando Troepen (KCT) en aangevuld met
militairen van de SF van het Korps Mariniers (SFMARNS). De luchttransportcomponent
omvatte 85 militairen voor inzet van aanvankelijk vier, en later
drie Chinook-helikopters. De Nederlandse SF-taakgroep beschikte
over de juiste capaciteiten, in aantallen en in kwaliteiten, om
zelfstandig en op verantwoorde wijze speciale operaties in het
gebied van verantwoordelijkheid uit te voeren. De samenstelling
van de Nederlandse SF-taakgroep is dan ook een goed uitgangspunt
voor toekomstige SF-missies van deze aard en omvang. De Nederlandse
SF-taakgroep had aan het begin van de inzetperiode de beschikking
over vier Chinook-helikopters, waarvan één toestel
als logistieke reserve. Op 27 juli 2005 ging een Chinook-helikopter
verloren bij een ongeval in de provincie Kandahar. Dit toestel
kon in eerste instantie niet worden vervangen omdat er een Chinook-helikopter
nodig was voor de ondersteuning door ISAF van de Afghaanse parlementsverkiezingen.
Nederland leverde een bijdrage aan deze ondersteuning door de
inzet van een mariniersbataljon in Noord-Afghanistan vanuit Mazar-e
Sharif. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van
26 augustus 2005 (Kamerstuk 27 925 nr. 182).
Na afloop van de ISAF-ondersteuning
van de parlementsverkiezingen zou de Chinookhelikopter worden
overgebracht van Mazar-e Sharif naar de SF-taakgroep in Kandahar,
met een tussenlanding in Bagram. Onderweg ging echter op 31 oktober
2005 ook dit toestel verloren bij een ongeval. Het Commando luchtstrijdkrachten
(CLSK) had op dat moment geen Chinook-helikopter meer als vervanging
beschikbaar. Vanaf eind juli 2005 heeft de SF-taakgroep daarom
moeten opereren met drie in plaats van vier Chinook-helikopters.
In de praktijk heeft dit niet tot grote problemen geleid omdat
de SF-taakgroep, afgezien van de genoemde ongelukken, niet te
maken kreeg met andere grote mechanische of operationele tegenslagen.
Naar beide ongevallen is een onderzoek uitgevoerd, waarover het
Parlement separaat wordt geïnformeerd.
Samenwerking Korps
Commando Troepen en Special Forces Mariniers
De landcomponent van
Nederlandse SF-taakgroep beschikte over zes ploegen van het KCT
en twee ploegen van SFMARNS. Ook in de staf van de taakgroep waren
enkele mariniers opgenomen. Het personeel van het Korps Mariniers
heeft voor alle rotaties (drie keer vier maanden) het volledige
opwerkprogramma ter voorbereiding op de uitzending gevolgd. Er
was sprake van volledige integratie, met dien verstande dat de
bestaande ploegen van beide korpsen intact bleven. Het volgen
van een gezamenlijk en geïntegreerd opwerkprogramma voorafgaand
aan de operatie was noodzakelijk om technieken, tactieken en procedures
(TTP's) op elkaar af te stemmen. Bovendien droeg het opwerkprogramma
in belangrijke mate bij aan de noodzakelijke groepscohesie. De
samenwerking tussen het KCT en SFMARNS tijdens OEF kan succesvol
worden genoemd. Dit is niet alleen het resultaat van een gezamenlijk
uitgevoerd en gedegen opwerkprogramma. Aan het succes ligt voor
een belangrijk deel de enige jaren geleden ingeslagen weg van
intensivering van de samenwerking tussen het KCT en SFMARNS ten
grondslag. Desalniettemin werden tijdens het opwerktraject in
een aantal gevallen verschillen geconstateerd in de uitvoering
van TTP's. Bovendien was sprake van verschillen op het gebied
van uitrusting, bewapening en verbindingsmiddelen. Overigens werd
voorafgaand aan de inzet deelname aan OEF nog een aantal essentiële
uitrustingsstukken aangeschaft om de effectiviteit van het optreden
te vergroten. Dit betrof voornamelijk beveiligde verbindingsmiddelen,
ook voor de ingezette helikopters, en aanpassing van de voertuigen.
Samenwerking SF-taakgroep
en luchttransportcomponent
De luchttransportcomponent
van de Nederlandse SF-taakgroep bestond uit bemanningen en technisch
onderhoudspersoneel voor aanvankelijk vier en later drie Chinook-helikopters.
Bij de voorbereiding op en de uitvoering van de SF-missie zijn
twee kanttekeningen te maken. Tijdens het opwerkprogramma van
SF werd in voldoende mate aandacht besteed aan het tactische optreden
met helikopters. Bovendien werd het opwerkprogramma waar nodig
ondersteund met helikopterinzet. Er was echter geen sprake van
volledige personele integratie van de luchttransportcomponent
met de grondcomponent van de SF-taakgroep. Verder dient opgemerkt
te worden dat de rotatieschema's van de grondcomponent en de luchttransportcomponent
niet synchroon liepen. Binnen de SF-taakgroep roteerde het personeel
van SF na vier maanden, terwijl het luchtmachtpersoneel na twee
tot drie maanden roteerde. Deze verschillen in uitzendduur en
het daaruit voortvloeiende afwijkende rotatieschema deden eveneens
enigszins afbreuk aan de personele integratie binnen de Nederlandse
SF-taakgroep. Desondanks kan gesteld worden dat de samenwerking
met SF en de ondersteuning van SF goed was, zowel tijdens het
opwerkprogramma als tijdens de uitvoering van de operatie in Afghanistan.
De hierboven geschetste situatie had geen negatieve invloed op
de operationele inzetbaarheid van de SF-taakgroep als geheel.
Wel werd in het operatiegebied mede door de geschetste situatie
extra tijd besteed aan aanvullende trainingen. Het optreden van
de Nederlandse SF-taakgroep in OEF heeft het operationele belang
onderstreept van het gezamenlijke optreden van SF en helikopters.
Door deelname aan OEF zijn op het gebied van inzet van SF in relatie
tot helikopteroptreden vele operationele ervaringen opgedaan en
lessen geleerd. Nieuwe TTP's zijn ontwikkeld, bestaande TTP's
zijn geëvalueerd en waar nodig aangepast en verbeterd.
Gebied van verantwoordelijkheid
Het gebied van verantwoordelijkheid
van de Nederlandse SF-taakgroep besloeg de twee zuidelijke districten
(Shorawak en Registan)* van de Afghaanse provincie Kandahar en
werd aangeduid als zogeheten "Joint Special Operations Area"
(JSOA) Windmill. De toewijzing van de Nederlandse JSOA Windmill
was tot stand gekomen tijdens bilaterale militaire besprekingen
bij Amerikaanse Central Command in Tampa (Florida) in januari
2005, nadat op 20 december 2004 door de Ministeriële Kerngroep
voor speciale operaties een principebesluit was genomen om in
Afghanistan met een SF-taakgroep deel te nemen aan OEF. Het optreden
van de Nederlandse SF-taakgroep was gebonden aan de toegewezen
JSOA Windmill en opdrachten en taken werden dan ook in beginsel
binnen de JSOA Windmill uitgevoerd. Ondanks het feit dat sprake
was van een afgebakende en met de VS overeengekomen JSOA kwamen
er vanuit CJSOTF in het operatiegebied herhaaldelijk verzoeken
binnen bij de Nederlandse SF-taakgroep om activiteiten te ontplooien
buiten de JSOA Windmill teneinde effectiever in te spelen op situaties
in Zuid-Afghanistan. Er is vanuit Nederland echter vastgehouden
aan operationele inzet binnen de toegewezen JSOA. Dit principiële
uitgangspunt werd binnen CJSOTF weliswaar gerespecteerd, maar
deed in de ogen van CJSOTF en de Nederlandse SF-taakgroep toch
afbreuk aan de gewenste flexibiliteit van optreden in Zuid-Afghanistan.
Er zijn echter enkele situaties geweest waarin het ministerie
van Defensie desalniettemin toestemming heeft gegeven om buiten
de JSOA Windmill op te treden.
- De SF-taakgroep heeft een aantal Nederlandse verkenningsmissies
voor de voorgenomen ISAF-missie in Uruzgan ondersteund. Aan enkele
van deze missies heeft ook personeel van het ministerie van Buitenlandse
Zaken deelgenomen.
- Op verzoek van de Nederlandse SF-taakgroep werd ingestemd met
het tijdelijk uitbreiden van de JSOA Windmill. Het bleek dat zich
in het noordwestelijke deel van het Nederlandse operatiegebied
vele aanvoerlijnen en sluiproutes bevonden. Deze routes lagen
voor een belangrijk deel ook in het in het westen aangrenzende
gebied in de provincie Helmand waar nog geen coalitietroepen actief
waren. Om deze aanvoerlijnen en sluiproutes te kunnen bereiken
en adequaat in kaart te kunnen brengen werd is vanaf begin januari
2006 in overleg met CJSOTF incidenteel gepatrouilleerd in een
strook van 30 kilometer breed ten westen van JSOA Windmill in
de provincie Helmand.
- Nederland heeft in januari 2006 ingestemd met het verzoek van
CJSOTF aan de Nederlandse SF-taakgroep om in voorkomend geval
de Canadezen te ondersteunen in het kader van Force Protection
(FP) in het gebied rondom Kandahar Air Field (KAF).
Op die manier werd een bijdrage geleverd aan de ontplooiingsactiviteiten
van de ISAF-eenheden die via KAF in het gebied komen. Daarnaast
droeg dit bij aan de veiligheid van de Nederlandse troepen die
gestationeerd waren op KAF. Aan het uitgangspunt dat uitsluitend
binnen de afgesproken JSOA wordt opgetreden liggen verschillende
overwegingen ten grondslag. Zo is de locatie van het operatiegebied
een van de factoren bij de politieke besluitvorming. Verder zijn
de capaciteiten en de omvang van een taakeenheid afgestemd op
de aard van de missie, en de grootte en bijzondere karakteristieken
(geografisch, demografisch) van het operatiegebied. Ook draagt
een strikte afbakening van een operatiegebied bij tot deconflictie
van verschillende activiteiten van coalitiegenoten. Toch heeft
het strikt beperken van activiteiten binnen een afgebakend operatiegebied
vanuit militair perspectief een keerzijde. Voor de commandant
is het belangrijk dat hij zijn militaire capaciteiten flexibel
kan inzetten al naar gelang de situatie om zodoende het meest
effectief op te treden. De tegenstander wordt namelijk in zijn
optreden niet beperkt door regionale indelingen. Uiteindelijk
wordt er binnen een coalitieverband één gezamenlijke
missie uitgevoerd met één gezamenlijk doel. Voor
de noodzakelijke deconflictie kan worden gezorgd door zorgvuldige
coördinatie.
Duur van de inzet
De oorspronkelijke
duur van de Nederlandse SF-missie in OEF bedroeg één
jaar en besloeg de periode van 18 april 2005 tot 18 april 2006.
Vanaf 1 maart 2006 nam het door Canada geleide hoofdkwartier in
Kandahar, in het kader van OEF, de gebiedsverantwoordelijkheid
voor de zuidelijke provincies over. In overleg met Canada heeft
de Nederlandse SF-taakgroep half maart de gebiedsverantwoordelijkheid
over de eigen JSOA Windmill aan het door Canada geleide hoofdkwartier
overgedragen. Na deze overdracht waren voor de Nederlandse SF-taakgroep
geen taken in JSOA Windmill meer voorzien. Het lag dan ook voor
de hand om de Nederlandse SF-taakgroep vanaf dat moment in te
zetten voor taken ter voorbereiding van de Nederlandse inzet in
het kader van de ISAF-ontplooiing in Zuid-Afghanistan, in het
bijzonder Uruzgan. Door een deel van de Nederlandse SF-taakgroep
werd dan ook vanaf half maart 2006 een bijdrage geleverd aan een
voorspoedig en veilig verloop van de ontplooiing van de Nederlandse
ISAF taakgroep Deployment Tas Force (DTF) op KAF en in Uruzgan.
Een groot deel van de Nederlandse SF-taakgroep keerde eind maart,
begin april terug naar Nederland.
Operationele veiligheid
en compartimentering
De strikte geheimhouding
die met speciale operaties gepaard gaat had tot gevolg dat binnen
de defensieorganisatie alleen direct bij de operatie betrokken
personeel op "need to know" basis op de hoogte was van
de inzet van een SF-taakgroep voor OEF. Het principe van operationele
veiligheid ("operational security", OPSEC) en de daaruit
voortvloeiende compartimentering legde in het bijzonder in de
aanloopfase van de missie extra druk op de noodzakelijke operationele
en logistieke voorbereidingen voor uitzending naar Afghanistan.
Dit werd bovendien versterkt door de beperkte beschikbare tijd
die er lag tussen het regeringsbesluit en de ontplooiing naar
Afghanistan.
Voorlichting
De media zijn in de
gelegenheid gesteld een bezoek te brengen aan de SF-taakgroep.
Het eerste bezoek beperkte zich tot een verslag vanaf de basis
op KAF. In een later stadium is een beperkte groep journalisten
de mogelijkheid geboden gedurende enkele dagen de operatie vanuit
"het veld" te verslaan. Met de betrokken journalisten
zijn afspraken gemaakt om te voorkomen dat operationele informatie
naar buiten zou komen waardoor de effectiviteit van de operatie
of de veiligheid van het personeel zou worden geschaad. De gemaakte
afspraken hebben in de praktijk goed gewerkt.
Resultaten van de
Nederlandse SF-bijdrage aan OEF
De opdracht van de
Nederlandse SF-taakgroep was het uitvoeren van speciale operaties
in het zuidelijke deel van de provincie Kandahar teneinde activiteiten
van de OMF te bestrijden en te voorkomen. De taken die hieruit
voortvloeiden waren het uitvoeren van voornamelijk gemotoriseerde
speciale verkenningen ("Special Reconnaissance") om
de situatie binnen het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid,
JSOA Windmill, in kaart te brengen, het opbouwen en onderhouden
van een lokaal inlichtingennetwerk, en het in voorkomend geval
uitvoeren van acties met een offensief karakter ("Direct
Action"). Het militaire optreden van de Nederlandse SF-taakgroep
heeft een aantal resultaten opgeleverd.
- Er is een goede inventarisatie gemaakt van de situatie in JSOA
Windmill op basis van uitgevoerde verkenningen en vergaarde inlichtingen.
- Er is een belangrijke bijdrage geleverd aan het verbeteren van
de veiligheid en stabiliteit in de twee zuidelijke districten
(Shorawak en Registan) van de provincie Kandahar.
- Mede door het optreden van de SF-taakgroep zijn in deze regio
de parlementsverkiezingen op 18 september 2005 veilig en ordelijk
verlopen.
- De activiteiten van de SF-taakgroep hebben de randvoorwaarden
gecreëerd voor het door Non-Gouvernementele Organisaties
(NGO's) opstarten van wederopbouwactiviteiten in de zuidelijke
regio waardoor de levensomstandigheden van de lokale bevolking
werden verbeterd.
- Er zijn door de SF-taakgroep wederopbouwprojecten uitgevoerd
in het kader van "Hearts and Minds" die hebben geleid
tot verbetering van de levensomstandigheden van de lokale bevolking.
- Er is door de deelname van SF aan OEF bijgedragen aan het scheppen
van de voorwaarden voor de overgang van Zuid-Afghanistan van OEF
naar ISAF.
Afsluiting
De deelname van de
Nederlandse SF-taakgroep aan OEF kan als een succes worden beschouwd.
Door deelname aan deze missie heeft Nederland een belangrijke
bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de doelstellingen
van OEF, waaronder het bestrijden van het internationale terrorisme
en het bevorderen van de veiligheid en stabiliteit in Afghanistan.
De regering hechtte veel belang aan deze missie, aangezien zij
van mening is dat het verwezenlijken van de doelstellingen van
OEF ook een deel is van de internationale last die gezamenlijk
gedragen moet worden en waar de internationale gemeenschap als
geheel verantwoordelijk voor is. De Nederlandse SF-taakgroep heeft
zich dan ook in het hoogste geweldspectrum een bruikbaar militair
instrument getoond om invulling te geven aan het Nederlands buitenlands-
en veiligheidsbeleid Door deelname aan OEF met een Nederlandse
SF-taakgroep heeft Nederland zich internationaal een betrouwbare
partner getoond die over de vereiste militaire capaciteiten beschikt
om voor langere duur in coalitieverband deel te nemen aan een
operatie van deze aard en omvang. Het is in dit verband van belang
om de internationale contacten op het gebied van SF verder uit
te bouwen en te verdiepen. Het is van belang de ontwikkelingen
binnen de NAVO en de EU op het terrein van SF te volgen en daarop
aan te sluiten. Binnen de NAVO en de EU wordt er naar gestreefd
de internationale interoperabiliteit van SF verder te vergroten.
De Nederlandse SF-taakgroep heeft op professionele wijze uitvoering
gegeven aan de opgedragen taken. Door deelname aan OEF zijn belangrijke
operationele ervaringen opgedaan en lessen geleerd die de professionaliteit
van het optreden van SF in lopende en toekomstige speciale operaties
verder zullen vergroten.
Overige inzet Nederlandse
militairen
Van februari 2006 tot
en met juli 2006 hebben eveneens 45 Nederlandse militairen van
alle krijgsmachtdelen deel uitgemaakt van 1 (CAN) HQ RC(S), ofwel
het hoofdkwartier van het Regional Command South (RCS) in Kandahar.
Tot 1 augustus 2006 voerden zij taken uit in het kader van OEF.
Het merendeel op het hoofdkwartier bestond uit Canadezen die deze
taak hadden overgenomen van de Amerikanen. Ook Britten maakten
deel uit van dit hoofdkwartier. In februari 2006 kwamen de Nederlanders
in twee shifts naar Kandahar. Een groot deel van de Nederlandse
bijdrage aan de RCS was afkomstig van de 43 Gemechaniseerde Brigade
in Havelte maar met name de specialisten waren afkomstig uit alle
krijgsmachtdelen, inclusief de marechaussee. Ze werden in Kandahar
op alle fronten ingezet; bij personeelszaken, logistiek, geneeskundige
dienst, juridische zaken en zelfs in operatiën. Tot hun verwondering
kregen de Nederlandse militairen die op het RCS hadden gewerkt
na afloop van hun inzet niet de OEF-medaille uitgereikt maar de
ISAF-medaille. De ISAF-operatie begon echter pas in 1 augustus
2006.
Bron: Ministerie van
Defensie
Zie ook op www.vredesmissies.nl/achtergrond
:
Operation Enduring
Freedom Kirgizië
Operation Enduring Freedom Qatar
Operation Enduring Freedom Verenigde Arabische Emiraten (maratiem)
Operation Enduring Freedom Verenigde Arabische Emiraten (MPA-detachement)
|